Ik hoor wel wat je zegt,
maar ik houd mijn hart omsloten
Het gewicht van dit tranendal
leunt op die structuur
van het niet kunnen wortelen,
ontaarden
Ik ben je niet ontnomen
Je hebt me zelf gestuurd
Het was veeleer een poging tot
ontsnappen aan
het trouwe huis,
de kille tak,
waaraan wij zijn ontsproten
Tussen menen en schijnbedriegen
ligt een reeks aan werkelijkheden
Waarheid is een te omstreden woord
temidden van deze goddeloze leegte
Jouw lach, een buldering
Laat een trilleng na op mijn gezicht
dat staat en staart,
haast onbewogen
Spelende kinderen in het zomerlicht
Fonkelende ogen vol vertrouwen
in iets dat zoveel grootser is
dan de nagalm en de klank
van het monument dat hier nu voor ons ligt
Lavendelblauw, de geur van seringen,
cirkels die verschijnen aan het wateroppervlak
Zie, hoe het koninginnenkruid
staat te wiegen in de wind
Hoor, hoe de lindebomen
ruisen van ontroering
Gedolven aarde,
herwonnen terrein
Niet langer, tergend langzaam,
als henneptouwen
achter de machine aan
Het vuur in mij heeft zich verplaatst
Vanuit de ogen is het langzaamaan
terug richting het hart gestroomd
Een tot dusver onbesproken taal
dient zich aan, voert mij
naar verre oorden
Voorbij trekt het landschap,
Vaarwel, wuiven de bloemen
en de korenaren