Laat ik dan nu ook maar
mijn sokken optrekken
tegen de kou
Mijn hoofd verstoppen
in het binnenvak van mijn tas,
waar een gat in zit
Om er aan de andere kant
weer uit te rollen,
te tollen,
over de grond te ratelen
als een opgehitste slang
Ik hoor wel wat je zegt,
maar ik houd mijn hart omsloten
Het gewicht van dit tranendal
leunt op die structuur
van het niet kunnen wortelen,
ontaarden
Ik ben je niet ontnomen
Je hebt me zelf gestuurd
Het was veeleer een poging tot
ontsnappen aan
het trouwe huis,
de kille tak,
waaraan wij zijn ontsproten
Tussen menen en schijnbedriegen
ligt een reeks aan werkelijkheden
Waarheid is een te omstreden woord
temidden van deze goddeloze leegte
Jouw lach, een buldering
Laat een trilleng na
op mijn gezicht
dat nu voorgoed getekend is,
maar, nog altijd
haast onbewogen
Op een dag
zal dit lichaam
het lichaam
van een overlevende zijn
En ik
vertrokken
met de noorderzon
Zie, hoe het koninginnekruid
staat te wiegen in de wind
Hoor, hoe de lindebomen
ruisen van ontroering
Gedolven aarde,
herwonnen terrein
Niet langer, tergend langzaam,
als henneptouwen
achter de machine aan
Spelende kinderen in het zomerlicht
Fonkelende ogenvol vertrouwen
In iets, dat zoveel grootser is
dan de nagalm en de klank
van het monument
dat hier nu voor ons ligt
Het vuur in mij heeft zich verplaatst
vanuit de ogen is het langzaamaan
terug richting het hart gestroomd
een tot dusver onbesproken taal
dient zich aan, voert mij
naar verre oorden
Voorbij trekt het landschap
vaarwel, wuiven de bloemen
en de korenaren
De wolkenvelden hangen
als donzige dekens
boven de daken,
zoals het water
een mantel vormt
rondom het wad