De tand des tijds
raast over de velden
Onmetelijke diepten
stereotiepe klanken
Een wazig beeld
voor mijn gezicht
In de verte
niets dan duisternis
Ivoorzwart, oxidezwart
Geen land mee te bezeilen
Zij is als een kroonjuweel
verankerd in de tijd
Als een lichtbaken aan de horizon
Een wit symbool voor vrede
Zij is
daar waar stilte heerst
waar warmte circuleert
Het eeuwige lied
Een oud refrein
Zie, hoe het koninginnekruid
staat te wiegen in de wind
Hoor, hoe de lindebomen
ruisen van ontroering
Gedolven aarde,
herwonnen terrein
Niet langer, tergend langzaam,
als henneptouwen
achter de machine aan
Het vuur in mij heeft zich verplaatst
vanuit de ogen is het langzaamaan
terug richting het hart gestroomd
Een tot dusver onbesproken taal
dient zich aan, voert mij
naar verre oorden
Voorbij trekt het landschap
vaarwel, wuiven de bloemen
en de korenaren
Laat ik dan nu ook maar
mijn sokken optrekken
tegen de kou
Mijn hoofd verstoppen
in het binnenvak van mijn tas,
waar een gat in zit
Om er aan de andere kant
weer uit te rollen,
te tollen,
over de grond te ratelen
als een opgehitste slang
Ik hoor wel wat je zegt,
maar ik houd mijn hart omsloten
Het gewicht van dit tranendal
leunt op die structuur
van het niet kunnen wortelen,
ontaarden
Ik ben je niet ontnomen
Je hebt me zelf gestuurd
Het was veeleer een poging tot
ontsnappen aan
het trouwe huis,
de kille tak,
waaraan wij zijn ontsproten
Spelende kinderen in het zomerlicht
Fonkelende ogen vol vertrouwen
In iets, dat zoveel grootser is
dan de nagalm en de klank
van het monument
dat hier nu voor ons ligt
Lavendelblauw,
de geur van seringen
Cirkels die verschijnen
aan het wateroppervlak
Tussen menen en schijnbedriegen
ligt een reeks aan werkelijkheden
Waarheid is een te omstreden woord
temidden van deze goddeloze leegte
Jouw lach, een buldering
Laat een trilling na
op mijn gezicht
dat krachtig staat
haast onbewogen
Op een dag
zal dit lichaam
het lichaam
van een overlevende zijn
En ik
vertrokken
met de noorderzon
Maar de wolkenvelden zullen
nog altijd
als donzige dekens
boven de daken hangen,
zoals het water
een mantel vormt
rondom het wad
Zoals de golven breken
braken jouw gebreken mij
Maar eb na vloed,
het tij zal keren
Nog zoveel keren
en wij breken vrij
Dit leed draagt als een ring
die steeds losser komt te zitten
met de tijd
Totdat zij af glijdt
En jij haar niet langer hoeft te dragen